Voor de economie – en dus voor de werkgelegenheid – is het
van belang de collectieve lasten zo laag mogelijk te houden. Hogere collectieve
lasten maken arbeid immers duurder dan wel beperken de vrije bestedingen van
consumenten. Lage collectieve lasten verhogen daardoor welvaart en welzijn,
mits dit uiteraard niet ten koste gaan van de taken die de overheid moet
uitvoeren.
Hoewel dit kabinet al veel collectieve lasten heeft verhoogd
(o.a. BTW naar 21%), is het beleid er op gericht om verdere lastenverhoging te
beperken. Dus moet de zelf opgelegde begrotingsdoelstelling van 3% gerealiseerd
worden door verlagen van de uitgaven. Verdere stijging van de collectieve
lasten – volgens de gangbare definitie – wordt daarmee voorkomen.
Probleem is echter dat daarbij niet naar de werking van de
economie gekeken wordt, maar naar de gangbare definities en wat daar onder
valt. Het gebruikelijke Haagse cijferfetisjisme dus. Als je dat wel doet, en
naar de economische effecten van het kabinetsbeleid kijkt, zie je dat het
kabinet de private sector allerlei verplichtingen en lasten oplegt, die je
eigenlijk tot de collectieve lasten zou moeten rekenen. Verborgen collectieve
lasten dus. Ik noem twee voorbeelden.
Vorige week heeft het kabinet de Participatiewet naar de
Kamer gestuurd. Met veel mooie woorden wordt daarin de verantwoordelijkheid die
het Rijk heeft voor het arbeidsmarktbeleid voor mensen met een handicap
doorgeschoven naar sociale partners en gemeenten. Onderdeel daarvan is dat
bedrijven arbeidsplaatsen creëren voor mensen met een beperking. Dit is een
uitvloeisel van het in april gesloten Sociaal Akkoord, verder uitgewerkt in het
Herfstakkoord (met D66, CU en SGP). Het gaat daarbij om in totaal 100.000
arbeidsplaatsen voor mensen met een beperking, die anders als gevolg van het
kabinetsbeleid op straat komen te staan. Met andere woorden: de werkgevers moeten
dit maar opknappen en als dat niet lukt, zal de Quotumwet in werking treden,
die dit als een verplichting oplegt.
Het is natuurlijk een goede zaak als mensen met een
beperking werk kunnen vinden bij reguliere werkgevers. Maar dat moet dan voor
beide partijen aantrekkelijk worden gemaakt. Als deze werknemers minder
productief mochten blijken te zijn – en dus minder kunnen verdienen - dient de
overheid daar met een loonkostensuppletie een aanvulling op het inkomen te
geven. LibDem pleit daar al voor sinds 2006. De verplichting die de overheid nu
wil opleggen komt er in feite op neer dat werkgevers met extra kosten worden
opgezadeld, die eigenlijk collectief gefinancierd zouden moeten worden.
Verborgen collectieve lasten, dus.
Een ander voorbeeld is de mantelzorg die – onder het motto
van ‘Participatiesamenleving’ – wordt opgelegd aan mensen die in hun omgeving
(familie, buren) iemand hebben die hulp behoeft. Ook dat is economisch
inefficiënt, zie daarvoor mijn blog van 10 november jl. Dit is een andere vorm
van verborgen collectieve lasten.
Dit zijn twee voorbeelden van verborgen collectieve lasten;
er zijn er meer. Verborgen collectieve lasten zijn economisch inefficiënter dan
echte collectieve lasten. Zij zijn alleen verborgen en tellen dus niet mee voor
het op cijfers gebaseerde beleid. De gevolgen zien wij pas over een aantal jaren,
mogelijk pas na de volgende verkiezingen.
Je kunt beter iets meer belasting betalen en zorgen dat de
economie efficiënt is en iedereen zijn bijdrage daaraan kan leveren, dan opgezadeld
zijn met verborgen collectieve lasten, die ongetwijfeld de nodige willekeur,
onzekerheid en bureaucratie tot gevolg zullen hebben.
Dit beleid is niet goed voor de economie, niet goed voor de
werkgelegenheid en beperkt de vrijheid. LibDem heeft een veel beter alternatief.