Langzamerhand beginnen de gevolgen door te dringen van de
decentralisatie van verschillende taken op het gebied van zorg en sociale
zekerheid naar de gemeentes. Duidelijk is dat er grote verschillen zijn tussen
de wijze waarop de gemeente hun nieuwe taken invullen en ook dat de budgettaire
gevolgen voor de gemeentes zeer verschillend zijn. Dat is een logische
consequentie van de decentralisaties. Ook begint duidelijk te worden dat
sommige vormen van hulp in bepaalde gemeentes niet meer verstrekt gaan worden. Waar
mensen eerst te maken hadden met eensluidende criteria (landelijk), pakt dat
door de decentralisatie in een aantal gemeentes heel anders uit. De
decentralisaties zijn niet goed doordacht, zij zijn schadelijk voor de economie
en zullen tot hoge maatschappelijke kosten leiden. Daar is nooit een goed
politiek debat over gevoerd en de kiezer heeft zich daar niet over kunnen
uitspreken. Nu, met de Provinciale Staten verkiezingen op 18 maart – in zekere
zin - wel.
Al ruim een tiental jaar hevelt het Rijk allerlei taken naar
de gemeentes over onder het motto van bezuinigingen, waarbij – ten onrechte –
gesteld wordt dat uitvoering door de gemeente efficiënter zou zijn. Dat begon
met de Wet Werk en Bijstand (WWB) in 2004, toen de gemeentes met
de bijstand werden opgezadeld. Per 1 januari 2015 zijn daar drie majeure
decentralisaties bij gekomen en heeft de gemeente nieuwe taken gekregen op het
gebied van Jeugdzorg, langdurige zorg en hulp bij het vinden van werk.
Deze decentralisaties zijn doorgedrukt om bij het Rijk
bezuinigingen door te voeren. De taken zijn naar de gemeentes overgeheveld – of
liever gezegd: over de schutting gegooid. Op het totale budget dat de gemeentes
hiervoor krijgen, is fors gekort onder het motto dat de gemeentes ‘dichter bij
de burger’ zouden staan en de taken dus efficiënter zouden kunnen uitvoeren.
Deze decentralisaties zijn conceptueel niet goed doordacht. Er zijn drie
basisproblemen: zij zijn economisch inefficiënt, zij leiden tot ongelijkheid
tussen gemeentes en zij gaan ten kosten van de rechtszekerheid en de
democratische controle.
Dat de decentralisaties economisch inefficiënt zijn moge
duidelijk zijn: de 393 Nederlandse gemeentes moeten ieder hun eigen beleid ontwikkelen,
waarbij ambtenaren ieder voor zich opnieuw het wiel moeten uitvinden. Het is
veel efficiënter als dit beleid centraal door het Rijk wordt bepaald,. ,
waarbij een uniform, landelijk beleid uiteraard zo ‘dicht bij de burger’ kan worden uitgevoerd
door decentrale vestigingen van het Rijk. Het is een misvatting dat ‘dicht bij
de burger’ en maatwerk per se inhouden dat de uitvoering door de gemeente moet
worden gedaan. De decentralisatie is economisch inefficiënt en leidt tot hogere
kosten, die uiteindelijk door de belastingbetaler gedragen moeten worden.
Als iedere gemeente zijn eigen beleid moet voeren, leidt dat
uiteraard tot ongelijkheid tussen gemeentes. De ene gemeente zal bepaalde
kosten vergoeden die bij de andere geweigerd worden, hetgeen onder meer zal
afhangen van de financiële positie van de gemeente, het beroep dat op de zorg
wordt gedaan en de toevallige voorkeuren van de behandelend ambtenaar dan wel
de verantwoordelijke wethouder. Dat is een kennelijk bedoeld effect van de
decentralisatie. Maar is dat wenselijk? De zorgkosten worden uiteindelijk
gefinancierd door belastingen die het Rijk heft. Wij betalen allen dezelfde
belasting, maar krijgen er een ander product voor terug, afhankelijk van de
gemeente waarin wij wonen. Daarbij komt dat gemeentes die door hoge zorgkosten
en andere kosten weinig middelen hebben, minder aantrekkelijk zijn als
woonplaats; wie de keus heeft zal daar niet gaan wonen. Dat verzwakt op termijn
de financiële draagkracht van de betreffende gemeente die zo nog meer in de
kosten moet snijden. Tenslotte wordt deze ongelijkheid ten onrechte verward met
maatwerk. Maatwerk houdt in dat je maatregelen neemt die toegesneden zijn op
het specifieke geval. Maar maatwerk hoeft niet in te houden dat gelijke
gevallen ongelijk behandeld worden, integendeel.
Door onzekerheid of kosten vergoed gaan worden, tast de
decentralisatie de rechtszekerheid aan. Burgers weten niet meer waar zij aan
toe zijn. Ten onrechte wordt daarbij gesteld dat het democratischer zou zijn
omdat het beleid door de gemeente bepaald wordt en zo ‘dicht bij de burger’
wordt gecontroleerd. Je moet er toch niet aan denken dat bij gemeentelijke
verkiezingen straks een rol gaat spelen dat mevrouw A een traplift heeft
gekregen ten koste van de huishoudelijke hulp van meneer B. Die discussie krijg je als je het beleid en
de democratische controle daarop ‘dicht bij de burger’ wilt brengen.
De basisgedachte achter de hele operatie is geweest dat de
Rijksoverheid niet goed (op afstand) kan managen, waardoor onnodige kosten
worden gemaakt. Dat moge waar zijn, maar dan moet het probleem als zodanig
worden aangepakt. Zet goede managers op de taken die het Rijk moet uitvoeren.
Dat doet denken aan een andere operatie om dezelfde reden: de verzelfstandiging
van de NS. Ook hierin moest ‘marktwerking’ worden geïntroduceerd omdat de NS
als staatsbedrijf niet goed werd gemanaged. Ook dat was niet goed conceptueel
doordacht. De gevolgen ervan hebben wij inmiddels ervaren en men denkt er aan
dit terug te draaien. De onderhavige decentralisatie is net zo ondoordacht, met
veel grotere maatschappelijke gevolgen.
Veel mensen in het land voelen dat het beleid niet goed
doordacht is en desastreuze gevolgen zal hebben. Het merkwaardige is dat het
toch doorgedrukt is, ondanks grote weerstand. Probleem is dat de politiek nooit
ten principale een discussie over de decentralisaties heeft gevoerd. De
decentralisatie wordt doorgevoerd als onderdeel van een vermeende bezuiniging.
Een dergelijk beleid wordt al ruim een decennium gevoerd en bijna alle
politieke partijen in de Tweede Kamer hebben zich eraan gecommitteerd. De
kiezer heeft tot nu toe weinig keus voor een verstandiger beleid. Het gebrek
aan discussie hierover tast in feite het vertrouwen in de democratie aan. Op 18
maart a.s. heeft de kiezer in ieder geval een kans om zich indirect hierover
uit te spreken. In veel provincies doen regionale partijen mee, die zich ten
behoeve van de Eerste Kamerverkiezingen in mei verenigd hebben in de
Onafhankelijke Senaatsfractie (OSF). Stemmen op deze niet-Haagse partijen kan
als een signaal worden gezien dat de kiezer zich niet in dit beleid van
ondoordachte decentralisaties kan vinden.
Sammy van Tuyll, 16 maart 2015
Geen opmerkingen:
Een reactie posten